Onderzoeksproject GENDRES
Onderzoeksproject GENDRES: Op zoek naar beschermende factoren die het risico op dubbeldiagnoses eetstoornissen en middelengebruik kunnen verkleinen
Personen met een problematisch middelengebruik lopen een hoger risico om een eetstoornis te ontwikkelen en vice versa. De risicofactoren zijn gekend, maar welke beschermende factoren kunnen het risico op een dubbele diagnose verminderen? Onderzoekscentrum SUPRB (Substance Use and Psychosocial Risk Behaviours) van HOGENT en Kliniek Sint-Jozef bogen zich over die vraag.
‘In de praktijk zien we bij eetstoornissen vaak ook problematisch middelengebruik en vice versa. Het doel van het onderzoek was op zoek te gaan naar beschermende factoren bij deze dubbele diagnose', vertelt Zoya Barbier, onderzoeker bij SUPRB, co-coördinator postgraduaat praktijkgerichte en contextuele benadering binnen de begeleiding van eetstoornissen en praktijklector Voedings-en dieetkunde bij HOGENT. ‘In de literatuur zagen we dit samenspel opduiken, maar anderzijds merken we dat de hulpverlening in de praktijk nog niet op dit thema is afgestemd. In eetstoorniszorg is problematisch middelengebruik vaak een exclusiecriterium en andersom geldt dat voor een eetstoornis in sommige centra die focussen op middelengebruik. Maar we zien ook dat bij de ondersteuning en behandeling van één van de problematieken er een risico bestaat dat de andere problematiek onverwachts opduikt of de ernst ervan toeneemt.’
‘We wilden ons niet enkel richten op de pijnpunten en de risico’s’, zegt Joan Lesseliers, lector aan HOGENT in de opleiding professionele bachelor in de orthopedagogie en onderzoeker in het Onderzoekscentrum SUPRB. ‘We zochten een antwoord op de vraag: zijn er bepaalde aspecten binnen de behandeling die zinvol kunnen zijn? Welke beschermende factoren zijn er bij een dubbele diagnose? Zowel in de literatuur als vanuit het werkveld wordt aangegeven dat men zich als hulpverlener niet altijd voldoende competent voelt om tijdens de ondersteuning en behandeling met beide (kenmerken van) stoornissen om te gaan. We zochten naar manieren om hen een tool aan te reiken waarin die beschermende factoren aan bod komen.’

Welke beschermende factoren
‘We startten met een literatuuronderzoek en brachten hier beschermende factoren en mogelijke risicofactoren bij een dubbele diagnose in kaart’, zegt Zoya. ‘Daarna stelden we een groep samen van 100 respondenten, met als belangrijkste criterium dat ze in behandeling zijn voor problematisch middelengebruik. Zowel in ambulante als in residentiële settings werden respondenten gerekruteerd. MSOC Gent en Waasland, Kliniek Sint-Jozef, Katarsis Genk en De Sleutel Brugge waren onze voornaamste partners, maar ook ADIC Antwerpen, PC Gent-Sleidinge, Heilig Hart Ieper en De Kiem Ninove namen deel aan het onderzoek.
‘Kliniek Sint-Jozef en HOGENT bouwden in meerdere onderzoeksprojecten met SUPRB een goede samenwerking uit die altijd mooie resultaten oplevert en evidence based de praktijk inspireert, zegt Tine Casteleyn, systeemtherapeut en beleidspsycholoog binnen het Zorgprogramma Volwassenen.
‘Door mee te werken aan praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek kunnen we als ziekenhuis onze behandeling verder finetunen. Ook onze patiënten waren enthousiast om hun stem te laten horen omdat ze voelen dat hulp krijgen bij deze combinatie van kwetsbaarheden niet evident is’.
‘Met vragenlijsten polsten we bij 100 respondenten naar het eetstoornisrisico en onderzochten hoe ze scoorden op beschermende factoren zoals onder andere lichaamsbeeld, identiteitsontwikkeling, emotieregulatie, zelfcompassie, interceptie bewustzijn en intuïtief eten’, zegt Zoya. ’Via een interview gingen we vervolgens met 20 respondenten dieper op de materie in. We polsten naar hun verhaal, en het samenspel tussen het verstoord eetgedrag en problematisch middelengebruik.’
Zelfcompassie
‘In de vragen rond kenmerken van een eetstoornis polsten we naar drie componenten: najagen van dunheid, boulimie en ontevredenheid over het lichaam’, vertelt Joan.’ 43,6% scoort op één of meerdere componenten, met andere woorden we detecteren de kans op een dubbeldiagnose. Hierbij hoort een kritische noot. We gebruikten de EDI-3 vragenlijst, die geldt als de standaard, maar deze vragenlijst is niet genderneutraal genoeg en polst minder naar de mentale/psychische kenmerken van een eetstoornis.’
‘Daarna bekeken we welke beschermende factoren er al aanwezig zijn’, vertelt Zoya. ‘Zelfcompassie kwam als één van de meest interessante resultaten uit de bus. Wanneer je mild bent voor jezelf, begrijp je dat jij niet alleen tegenwind krijgt in het leven, maar dat dit anderen ook overkomt. Je beseft dat dit een deel is van het menszijn. Daar vloeit uit voort dat je jezelf leert vergeven voor de fouten die gemaakt werden. Iemand die hier hoog op scoort, kan een sterke bescherming hebben tegen het ontwikkelen van een eetstoornis.’
‘Andere interessante beschermingsfactoren zijn selfsupport, een positief lichaamsbeeld en emotieregulatie’, vult Joan aan. ‘Het was ook opvallend hoe de respondenten positief bleven spreken over hun lichaam. Vaak hebben ze een vrij intensief middelengebruik achter de rug en vinden ze het ongelooflijk knap hoe het lichaam dit heeft geïncasseerd en nog steeds functioneert.’
Tool voor hulpverleners
‘Met dit onderzoek wilden we een product ontwikkelen dat een eerste aanzet kan zijn naar integratief samenwerken. Zo kwamen we tot de klapper’, vertelt Joan. ‘In deze tool is een stuk theorie opgenomen, samen met de resultaten van het onderzoek en citaten van de respondenten. De klapper kan ondersteuning bieden aan hulpverleners en biedt handvatten om in gesprek te gaan. Het is een extra hulpmiddel om het gesprek rond eetstoornissen of middelengebruik, afhankelijk van de setting waarin je het gebruikt, op te starten.’
‘Deze klapper kan gebruikt worden in zowel ambulante als residentiële settings’, vult Tine aan. ‘Omdat het kort en to-the-point geschreven is, kan je het als hulpverlener ook doornemen als voorbereiding op een gesprek. Het geeft op deze manier inspiratie en aandachtspunten om in gesprek te gaan. Wij vinden het bijzonder fijn dat de respondenten die aan dit onderzoek meewerkten via de citaten aan het woord komen. Zo krijgen ze letterlijk een stem. Hoe voelt het om een behandeling te doorlopen? Wat werkt en wat niet? We kunnen daar als hulpverleners zoveel uit leren. Door deze stem mee te nemen hoeven andere patiënten misschien niet dezelfde drempels en obstakels mee te maken.’